Drie pijlers cultuuronderwijs
Cultuur is hoe mensen denken, handelen en betekenis geven aan de werkelijkheid. Bij cultuuronderwijs leren de leerlingen, volgens van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle (2014), te reflecteren op cultuur in het algemeen, van de eigen cultuur en op de cultuur van anderen. Door dit onderwijs wordt het culturele bewustzijn van de leerling gestimuleerd en ontwikkelt. Er wordt geleerd over het eigen leven en wereld van de leerling en hoe deze worden ervaren, maar ook hoe anderen dat ervaren. Om de leerlingen een cultureel bewustzijn te laten ontwikkelen is goed onderwijs nodig. Om te zorgen dat er een duidelijke structuur is voor de meest uiteenlopende vormen van cultuuronderwijs is er is een theorie waarin er drie pijlers zijn waar cultuuronderwijs op rust. Deze drie pijlers worden hieronder kort uitgelegd met een blik naar de praktijk (van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle, 2014).
1. Onderwerp
Het onderwerp is de eerste pijler en is bepalend of er cultuuronderwijs of ander onderwijs wordt gegeven. Bij cultuuronderwijs gaat het over cultuur. Dit staat voor het menselijk denken en doen. Bij het kiezen van een onderwerp is het van belang dat er goed wordt gekeken naar de leerlingen en waar de interesses liggen en wat actueel is. Het kan een onderwerp zijn waar de leerling zich mee bezighoudt of waar de leerling zich mee bezig zou moeten houden. Dit heeft alles te maken met de leerling en hoe deze leeft in de omgeving van de school. Enkele onderwerpen kunnen zijn: waarom er geleerd wordt, kleding, armoede en rijkdom, geschiedenis of schoonheid. Deze laatste onderwerpen zijn te koppelen aan de OJW vakken als aardrijkskunde, geschiedenis en natuur. Hoe was de kleding vroeger en nu zou een mogelijk onderwerp kunnen zijn. Dit sluit aan bij het vak geschiedenis. Zo biedt geschiedenis een verdiepende en onmisbare gedachte aan de hedendaagse werkelijkheid en draagt het vak bij aan de verheldering van het bestaan in de vorm van identiteitsvorming (Meijerink, 2015).
2. Cognitieve basisvaardigheden
Cultuur is constant denken en handelen om vorm en betekenis te geven aan de werkelijkheid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van vier cognitieve vaardigheden: waarnemen (dingen herkennen door overeenkomsten die worden waargenomen. Het kijken, luisteren, proeven en voelen van cultuur), verbeelden (het fantaseren of naspelen van cultuur), conceptualiseren (dingen categoriseren door deze te benoemen) en analyseren (zoeken naar structuren en verbanden). Deze vier vaardigheden staan centraal binnen cultuuronderwijs.
In de praktijk komt dit terug in de volgende vormen. Een leerling leest over een nieuwsbericht over een oorlog in het Midden-Oosten of ervaart een kunstwerk. Vervolgens indrukken vormgeven die het nieuwsbericht oproept door middel van gedicht of dans. Dit is ook meteen het integreren van taal binnen het cultuuronderwijs. Het conceptualiseren is een standpunt innemen over de oorlog door middel van een discussie. Ten slotte analyseren. Hierbij leren leerlingen om te zoeken naar verbanden tussen conflicten in de wereld.
3. Media, de dragers van cultuur
Met media wordt bij cultuuronderwijs wat anders bedoeld dan televisie. Er zijn vier groepen media waardoor cultuur wordt gedragen:
Samengepakt
Bij cultuuronderwijs is het mooi om deze drie pijlers samen te pakken. Dit brengt tot leuke ideeën voor lessen (van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle, 2014). Een ontdekkingsreiziger heeft zeekaarten (grafisch en theorie) en schepen (voorwerpen en verbeelding). Sommige dachten dat de aarde plat was, vanwege verhalen (taal en conceptualiseren). Zij zagen de horizon als een rand (zintuigen en waarnemen). In dit voorbeeld zijn de drie pijlers samengepakt. Samen met deze drie pijlers is de link naar vakintegratie zo gemaakt. Neem een voorbeeld aan het vak aardrijkskunde. Volgens de kennisbasis is het brede begrip van het vak ook het kijken naar de activiteiten van de mensen en het gemaakte milieu. Hierdoor kan de link naar mens- en maatschappijvakken makkelijk gemaakt worden. Cultuuronderwijs gaat dus makkelijk samen met verschillende vakken als aardrijkskunde, natuur en geschiedenis (Meijerink, 2015). Meer van bovenstaande voorbeelden staan hieronder in de tabel.
Vakintegratie
Cultuuronderwijs begint bij een bewuste en doordachte keuze voor onderwerpen, basisvaardigheden en media. Dit geldt voor alle vakken waarin het gaat over (aspecten van) cultuur en waar de leerling cultuur leert waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren. Dit zijn bij uitstek de kunstvakken, de mens- en maatschappijvakken, de talen, het godsdienstonderwijs en filosofie. Vakonderwijs leent zich uitstekend als startpunt voor cultuuronderwijs. Door deze handreiking kan een leerkracht bewust worden welke media en vaardigheden al ingezet worden. De leerkracht kan nagaan of het cultureel bewustzijn, bewust of onbewust, bij leerlingen gestimuleerd wordt of dit in het onderwijs wil versterken. Er wordt dan gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling. De leerkracht probeert de leerling op een niveau te brengen dat nog net buiten het bereik is van de leerling. Hierbij heeft de leerkracht een begeleidende functie en kan de leerling samenwerken met een ander. Zo kan een leerkracht een rekenopdracht geven die verder gaat in het voorbeeld van schepen. Hoe groot is een schip en welke vormen kun je herkennen. Zo zien de leerlingen onbewust dat rekenen en wiskunde ook terug komt bij veel onderwerpen uit de historie (ontwikkelingsvoorsprong, 2016).
Dit leerplankader komt niet in de plaats van de vakmethodes. De begrippen die gehanteerd worden in vakmethodes zijn soms anders gebruikt, vanuit een specifiek vakperspectief. Het theoretisch kader kan ook de samenhang tussen de vakken zichtbaar maken en zelfs versterken. Het is aan de schoolleiding en de leerkracht zelf om monodisciplinair, vanuit één of een aantal vakken het cultuuronderwijs vorm te geven of te kiezen voor een vakoverstijgende, integrale aanpak (van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle, 2014).
Cultuur is hoe mensen denken, handelen en betekenis geven aan de werkelijkheid. Bij cultuuronderwijs leren de leerlingen, volgens van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle (2014), te reflecteren op cultuur in het algemeen, van de eigen cultuur en op de cultuur van anderen. Door dit onderwijs wordt het culturele bewustzijn van de leerling gestimuleerd en ontwikkelt. Er wordt geleerd over het eigen leven en wereld van de leerling en hoe deze worden ervaren, maar ook hoe anderen dat ervaren. Om de leerlingen een cultureel bewustzijn te laten ontwikkelen is goed onderwijs nodig. Om te zorgen dat er een duidelijke structuur is voor de meest uiteenlopende vormen van cultuuronderwijs is er is een theorie waarin er drie pijlers zijn waar cultuuronderwijs op rust. Deze drie pijlers worden hieronder kort uitgelegd met een blik naar de praktijk (van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle, 2014).
1. Onderwerp
Het onderwerp is de eerste pijler en is bepalend of er cultuuronderwijs of ander onderwijs wordt gegeven. Bij cultuuronderwijs gaat het over cultuur. Dit staat voor het menselijk denken en doen. Bij het kiezen van een onderwerp is het van belang dat er goed wordt gekeken naar de leerlingen en waar de interesses liggen en wat actueel is. Het kan een onderwerp zijn waar de leerling zich mee bezighoudt of waar de leerling zich mee bezig zou moeten houden. Dit heeft alles te maken met de leerling en hoe deze leeft in de omgeving van de school. Enkele onderwerpen kunnen zijn: waarom er geleerd wordt, kleding, armoede en rijkdom, geschiedenis of schoonheid. Deze laatste onderwerpen zijn te koppelen aan de OJW vakken als aardrijkskunde, geschiedenis en natuur. Hoe was de kleding vroeger en nu zou een mogelijk onderwerp kunnen zijn. Dit sluit aan bij het vak geschiedenis. Zo biedt geschiedenis een verdiepende en onmisbare gedachte aan de hedendaagse werkelijkheid en draagt het vak bij aan de verheldering van het bestaan in de vorm van identiteitsvorming (Meijerink, 2015).
2. Cognitieve basisvaardigheden
Cultuur is constant denken en handelen om vorm en betekenis te geven aan de werkelijkheid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van vier cognitieve vaardigheden: waarnemen (dingen herkennen door overeenkomsten die worden waargenomen. Het kijken, luisteren, proeven en voelen van cultuur), verbeelden (het fantaseren of naspelen van cultuur), conceptualiseren (dingen categoriseren door deze te benoemen) en analyseren (zoeken naar structuren en verbanden). Deze vier vaardigheden staan centraal binnen cultuuronderwijs.
In de praktijk komt dit terug in de volgende vormen. Een leerling leest over een nieuwsbericht over een oorlog in het Midden-Oosten of ervaart een kunstwerk. Vervolgens indrukken vormgeven die het nieuwsbericht oproept door middel van gedicht of dans. Dit is ook meteen het integreren van taal binnen het cultuuronderwijs. Het conceptualiseren is een standpunt innemen over de oorlog door middel van een discussie. Ten slotte analyseren. Hierbij leren leerlingen om te zoeken naar verbanden tussen conflicten in de wereld.
3. Media, de dragers van cultuur
Met media wordt bij cultuuronderwijs wat anders bedoeld dan televisie. Er zijn vier groepen media waardoor cultuur wordt gedragen:
- Het lichaam, laat waarnemen door de zintuigen.
- Voorwerpen, hierdoor meer mogelijkheden van het lichaam. Sculpturen, instrumenten en kleding.
- Taal, gesproken en geschreven. Zorgt voor denken in begrippen: in gesprekken, verslagen over vroeger en nu en in liedjes.
- Grafische tekens, laten werkelijkheid zien voor nu en later. Dit kan zijn in foto’s, digitale media en tekeningen.
Samengepakt
Bij cultuuronderwijs is het mooi om deze drie pijlers samen te pakken. Dit brengt tot leuke ideeën voor lessen (van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle, 2014). Een ontdekkingsreiziger heeft zeekaarten (grafisch en theorie) en schepen (voorwerpen en verbeelding). Sommige dachten dat de aarde plat was, vanwege verhalen (taal en conceptualiseren). Zij zagen de horizon als een rand (zintuigen en waarnemen). In dit voorbeeld zijn de drie pijlers samengepakt. Samen met deze drie pijlers is de link naar vakintegratie zo gemaakt. Neem een voorbeeld aan het vak aardrijkskunde. Volgens de kennisbasis is het brede begrip van het vak ook het kijken naar de activiteiten van de mensen en het gemaakte milieu. Hierdoor kan de link naar mens- en maatschappijvakken makkelijk gemaakt worden. Cultuuronderwijs gaat dus makkelijk samen met verschillende vakken als aardrijkskunde, natuur en geschiedenis (Meijerink, 2015). Meer van bovenstaande voorbeelden staan hieronder in de tabel.
Vakintegratie
Cultuuronderwijs begint bij een bewuste en doordachte keuze voor onderwerpen, basisvaardigheden en media. Dit geldt voor alle vakken waarin het gaat over (aspecten van) cultuur en waar de leerling cultuur leert waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren. Dit zijn bij uitstek de kunstvakken, de mens- en maatschappijvakken, de talen, het godsdienstonderwijs en filosofie. Vakonderwijs leent zich uitstekend als startpunt voor cultuuronderwijs. Door deze handreiking kan een leerkracht bewust worden welke media en vaardigheden al ingezet worden. De leerkracht kan nagaan of het cultureel bewustzijn, bewust of onbewust, bij leerlingen gestimuleerd wordt of dit in het onderwijs wil versterken. Er wordt dan gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling. De leerkracht probeert de leerling op een niveau te brengen dat nog net buiten het bereik is van de leerling. Hierbij heeft de leerkracht een begeleidende functie en kan de leerling samenwerken met een ander. Zo kan een leerkracht een rekenopdracht geven die verder gaat in het voorbeeld van schepen. Hoe groot is een schip en welke vormen kun je herkennen. Zo zien de leerlingen onbewust dat rekenen en wiskunde ook terug komt bij veel onderwerpen uit de historie (ontwikkelingsvoorsprong, 2016).
Dit leerplankader komt niet in de plaats van de vakmethodes. De begrippen die gehanteerd worden in vakmethodes zijn soms anders gebruikt, vanuit een specifiek vakperspectief. Het theoretisch kader kan ook de samenhang tussen de vakken zichtbaar maken en zelfs versterken. Het is aan de schoolleiding en de leerkracht zelf om monodisciplinair, vanuit één of een aantal vakken het cultuuronderwijs vorm te geven of te kiezen voor een vakoverstijgende, integrale aanpak (van der Hoeven, Jacobse, van Lanschot Hubrecht, Rass, Roozen, Sluijsmans en-, van der Vorle, 2014).