Relatie, competentie en autonomie
Relatie
Volgens Stevens(2014) hebben kinderen behoefte aan relatie, zowel met hun leerkrachten als met andere kinderen. Ze willen het gevoel hebben erbij te horen, deel uit te maken van een gemeenschap. Hoewel in een gemeenschap conflicten zijn en men rekening moet houden met elkaar, voelt men zich er in principe veilig. Kinderen en volwassenen voelen zich gezamenlijk verantwoordelijk voor een goede sfeer en als het lastig is, kan de leerling rekenen op de steun van zijn leraar. In scholen hebben volwassenen veel invloed op de kwaliteit van de relaties. Niet door op de voorgrond te treden, maar juist door vanaf de zijlijn beschikbaar te zijn. Luisteren, vertrouwen bieden, optreden als het echt nodig is, uitnodigende omstandigheden creëren, het goede voorbeeld zijn, uitdagen en ondersteunen zijn belangrijke pedagogische voorwaarden voor het ontstaan van goede relaties.
Competentie
Kinderen willen laten zien wat zij kunnen en zichzelf als effectief ervaren. Dat vraagt uitdaging. Dat kan alleen als het onderwijs is afgestemd op de mogelijkheden en (basis) behoeften van de leerling. Niet opletten, niet meedoen, onderpresteren, niet durven, het zijn vaak tekenen van afstemmingsproblemen. Een leerkracht die de ontwikkeling van haar leerlingen serieus neemt, biedt de leerling ruimte om passende leerdoelen voor zichzelf te formuleren en voor hem haalbare resultaten te boeken. Een combinatie van hoge (en reële) verwachtingen en beschikbaarheid voor hulp en ondersteuning, zijn een goede basis voor het ontwikkelen van een gevoel van competentie.
Autonomie
Autonomie verwijst naar het gevoel onafhankelijk te zijn. Kinderen willen het gevoel hebben de dingen zélf te kunnen doen. Zélf kunnen beslissen, zelf keuzes maken. Dat kan alleen in een omgeving waarin de eigenheid van het kind gerespecteerd wordt. Een kind is er voor zichzelf, niet voor zijn ouders of voor de school. Kinderen hebben al jong behoefte zich te onderscheiden, hun eigen keuzes te maken. Het pedagogische antwoord hierop is het bieden van veiligheid, ruimte, begeleiding en ondersteuning soms en het waarborgen van de verbondenheid met de ander. Individuele vrijheid is belangrijk en wordt gestimuleerd, maar altijd in relatie met de ander en met behoud van diens vrijheid en jouw verantwoordelijkheid daarvoor. Autonomie verwijst altijd naar relatie.
Pedagogische Tact
Omgaan met leerlingen op school is een aaneenschakeling van ‘pedagogische ogenblikken’. Momenten waarin de leraar in een ‘split second’ een beslissing moet nemen. Zij moet onmiddellijk weten wat te doen of juist níet te doen. Ze kan het zich niet veroorloven al te lang stil te staan bij de afweging van de meest adequate reactie. Dat is een reactie die aansluit bij de situatiebeleving van de leerling en die tegelijkertijd de leerling in staat stelt om verder te gaan met zijn bezigheid. Een reactie die de leerling en de groep weer in rust, in evenwicht brengt. In de interactie tussen leerkrachten en leerlingen komt het daarop aan, op iets wezenlijks, iets bijzonders, iets dat zich bijna niet laat omschrijven. Een fenomeen waarin zichtbaar en voelbaar is dat de leerkracht op het goede moment de goede dingen doet en zegt, óók in de ogen van de kinderen. Dat fenomeen wordt ‘Pedagogische Tact’ genoemd, waarbij het niet gaat om de competenties van de leraar, maar vooral om wie hij is.
Ouderparticipatie
Wat wil de school met ouderparticipatie bereiken?
Vanuit de school zijn er bepaalde motieven om ouders bij het onderwijs te betrekken. Dit kan een maatschappelijk motief worden genoemd: door ouders bij het onderwijs te betrekken kunnen de thuissituatie en de schoolsituatie beter op elkaar worden afgestemd, waardoor kinderen beter gaan presteren. Daarnaast wordt de school voor ouders meer vertrouwd en ook dit kan stimulerend werken naar de kinderen. Deze maatschappelijke motieven om ouderparticipatie te bevorderen kunnen concreet worden onderscheiden.
Het pedagogisch aspect is het op elkaar afstemmen van thuis en school, van onderwijs en milieu. Dit gebeurt allereest door het uitwisselen van informatie om beter inzicht te krijgen in het kind en zijn situatie. Deze uitwisseling vindt plaats door contacten met ouders. Door contacten, overleg, hulp bij het onderwijs en het bespreken van pedagogische onderwerpen kan de school beter rekening houden met de wensen van de ouders én de ouders meer onderwijsbewust maken. Een betere afstemming en gelijk gerichtheid betekent voor het kind meer duidelijkheid en veiligheid. Dit komt de ontwikkelingskansen van het kind ten goede. Dit pedagogische aspect komt alleen goed tot zijn recht als een school, en met name de leerkrachten, een actief beleid voeren op dit gebied.
Het onderwijskundig aspect heeft vooral betrekking op de praktische kant van het onderwijs, te weten taakverlichting voor de leerkracht en hulp bij het onderwijs. het democratische doel geeft inspraak en medezeggenschap.
Rollen van de ouders
Ouders kunnen in verschillende hoeveelheid een rol innemen op een school. Volgens Vermeulen & Smit (1998) is het zinvol om een analytisch onderscheid te maken tussen ouders als medevormgevers, constituenten van het onderwijs en als afnemers van het onderwijs die eisen kunnen stellen aan de producten van scholen. (Laemers, 2002). Maar er kan ook een onderscheid worden gemaakt naar voorwaarden voor het optimaal functioneren van het partnerschap tussen ouders, school en gemeenschap (vgl. Goldring & Sullivan, 1996):
Het gaat hierbij om de mate waarin afspraken, procedures, overlegstructuren en verantwoordelijkheden duidelijk zijn (structuur). Daarnaast gaat het om de vaardigheid waarmee de betrokkenen met elkaar omgaan (vaardigheid). Verder is de wijze waarop betrokkenen met elkaar omgaan belangrijk (cultuur). En tot slot de mate waarin betrokkenen bereid zijn gezamenlijk het proces van partnerschap aan te gaan (bereidheid).
Bronnen
Vermeulen, B., & Smit, F. (1998). De veranderende positie van ouders in het primair en voortgezet onderwijs. Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, mei.
Smit, F., Sluiter, R., & Driessen, G. (2006). Literatuurstudie ouderbetrokkenheid in internationaal perspectief. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
Laemers, M. T. A. B. (1997). Ontwikkelingen in de positie van ouders in het primair en voortgezet onderwijs. Jaarboek onderwijsrecht, 2001.
Stevens, L. (2014). De gemotiveerde leerling. Antwerpen: Maklu.
Relatie
Volgens Stevens(2014) hebben kinderen behoefte aan relatie, zowel met hun leerkrachten als met andere kinderen. Ze willen het gevoel hebben erbij te horen, deel uit te maken van een gemeenschap. Hoewel in een gemeenschap conflicten zijn en men rekening moet houden met elkaar, voelt men zich er in principe veilig. Kinderen en volwassenen voelen zich gezamenlijk verantwoordelijk voor een goede sfeer en als het lastig is, kan de leerling rekenen op de steun van zijn leraar. In scholen hebben volwassenen veel invloed op de kwaliteit van de relaties. Niet door op de voorgrond te treden, maar juist door vanaf de zijlijn beschikbaar te zijn. Luisteren, vertrouwen bieden, optreden als het echt nodig is, uitnodigende omstandigheden creëren, het goede voorbeeld zijn, uitdagen en ondersteunen zijn belangrijke pedagogische voorwaarden voor het ontstaan van goede relaties.
Competentie
Kinderen willen laten zien wat zij kunnen en zichzelf als effectief ervaren. Dat vraagt uitdaging. Dat kan alleen als het onderwijs is afgestemd op de mogelijkheden en (basis) behoeften van de leerling. Niet opletten, niet meedoen, onderpresteren, niet durven, het zijn vaak tekenen van afstemmingsproblemen. Een leerkracht die de ontwikkeling van haar leerlingen serieus neemt, biedt de leerling ruimte om passende leerdoelen voor zichzelf te formuleren en voor hem haalbare resultaten te boeken. Een combinatie van hoge (en reële) verwachtingen en beschikbaarheid voor hulp en ondersteuning, zijn een goede basis voor het ontwikkelen van een gevoel van competentie.
Autonomie
Autonomie verwijst naar het gevoel onafhankelijk te zijn. Kinderen willen het gevoel hebben de dingen zélf te kunnen doen. Zélf kunnen beslissen, zelf keuzes maken. Dat kan alleen in een omgeving waarin de eigenheid van het kind gerespecteerd wordt. Een kind is er voor zichzelf, niet voor zijn ouders of voor de school. Kinderen hebben al jong behoefte zich te onderscheiden, hun eigen keuzes te maken. Het pedagogische antwoord hierop is het bieden van veiligheid, ruimte, begeleiding en ondersteuning soms en het waarborgen van de verbondenheid met de ander. Individuele vrijheid is belangrijk en wordt gestimuleerd, maar altijd in relatie met de ander en met behoud van diens vrijheid en jouw verantwoordelijkheid daarvoor. Autonomie verwijst altijd naar relatie.
Pedagogische Tact
Omgaan met leerlingen op school is een aaneenschakeling van ‘pedagogische ogenblikken’. Momenten waarin de leraar in een ‘split second’ een beslissing moet nemen. Zij moet onmiddellijk weten wat te doen of juist níet te doen. Ze kan het zich niet veroorloven al te lang stil te staan bij de afweging van de meest adequate reactie. Dat is een reactie die aansluit bij de situatiebeleving van de leerling en die tegelijkertijd de leerling in staat stelt om verder te gaan met zijn bezigheid. Een reactie die de leerling en de groep weer in rust, in evenwicht brengt. In de interactie tussen leerkrachten en leerlingen komt het daarop aan, op iets wezenlijks, iets bijzonders, iets dat zich bijna niet laat omschrijven. Een fenomeen waarin zichtbaar en voelbaar is dat de leerkracht op het goede moment de goede dingen doet en zegt, óók in de ogen van de kinderen. Dat fenomeen wordt ‘Pedagogische Tact’ genoemd, waarbij het niet gaat om de competenties van de leraar, maar vooral om wie hij is.
Ouderparticipatie
Wat wil de school met ouderparticipatie bereiken?
Vanuit de school zijn er bepaalde motieven om ouders bij het onderwijs te betrekken. Dit kan een maatschappelijk motief worden genoemd: door ouders bij het onderwijs te betrekken kunnen de thuissituatie en de schoolsituatie beter op elkaar worden afgestemd, waardoor kinderen beter gaan presteren. Daarnaast wordt de school voor ouders meer vertrouwd en ook dit kan stimulerend werken naar de kinderen. Deze maatschappelijke motieven om ouderparticipatie te bevorderen kunnen concreet worden onderscheiden.
Het pedagogisch aspect is het op elkaar afstemmen van thuis en school, van onderwijs en milieu. Dit gebeurt allereest door het uitwisselen van informatie om beter inzicht te krijgen in het kind en zijn situatie. Deze uitwisseling vindt plaats door contacten met ouders. Door contacten, overleg, hulp bij het onderwijs en het bespreken van pedagogische onderwerpen kan de school beter rekening houden met de wensen van de ouders én de ouders meer onderwijsbewust maken. Een betere afstemming en gelijk gerichtheid betekent voor het kind meer duidelijkheid en veiligheid. Dit komt de ontwikkelingskansen van het kind ten goede. Dit pedagogische aspect komt alleen goed tot zijn recht als een school, en met name de leerkrachten, een actief beleid voeren op dit gebied.
Het onderwijskundig aspect heeft vooral betrekking op de praktische kant van het onderwijs, te weten taakverlichting voor de leerkracht en hulp bij het onderwijs. het democratische doel geeft inspraak en medezeggenschap.
Rollen van de ouders
Ouders kunnen in verschillende hoeveelheid een rol innemen op een school. Volgens Vermeulen & Smit (1998) is het zinvol om een analytisch onderscheid te maken tussen ouders als medevormgevers, constituenten van het onderwijs en als afnemers van het onderwijs die eisen kunnen stellen aan de producten van scholen. (Laemers, 2002). Maar er kan ook een onderscheid worden gemaakt naar voorwaarden voor het optimaal functioneren van het partnerschap tussen ouders, school en gemeenschap (vgl. Goldring & Sullivan, 1996):
Het gaat hierbij om de mate waarin afspraken, procedures, overlegstructuren en verantwoordelijkheden duidelijk zijn (structuur). Daarnaast gaat het om de vaardigheid waarmee de betrokkenen met elkaar omgaan (vaardigheid). Verder is de wijze waarop betrokkenen met elkaar omgaan belangrijk (cultuur). En tot slot de mate waarin betrokkenen bereid zijn gezamenlijk het proces van partnerschap aan te gaan (bereidheid).
Bronnen
Vermeulen, B., & Smit, F. (1998). De veranderende positie van ouders in het primair en voortgezet onderwijs. Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, mei.
Smit, F., Sluiter, R., & Driessen, G. (2006). Literatuurstudie ouderbetrokkenheid in internationaal perspectief. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
Laemers, M. T. A. B. (1997). Ontwikkelingen in de positie van ouders in het primair en voortgezet onderwijs. Jaarboek onderwijsrecht, 2001.
Stevens, L. (2014). De gemotiveerde leerling. Antwerpen: Maklu.